Er zit schoonheid in de acceptatie van het onvermijdelijke. Dat zinnetje, ooit opgepikt in een roman, schoot me te binnen toen Richard tot zich door had laten dringen dat verzet zinloos was, dat welke behandeling dan ook hooguit wat blessuretijd zou opleveren, maar geen genezing. Er zit schoonheid in de acceptatie van het onvermijdelijke. De pijn verdween er niet mee, met het aanvaarden van zijn lot, maar er kwam een bepaalde ontspanning over hem, berusting. Hij besloot de hem resterende tijd volledig te besteden aan zijn naasten, zijn gezin, zijn vrienden, zijn kennissen. Hij maakte nog wat reisjes, liet zich gastronomisch fêteren en pikte nog flink wat filmpjes mee. En ook wij zagen elkaar nog geregeld, op een terrasje, in de bioscoop, bij hem thuis, bij mij thuis. En zo werden zijn laatste maanden een soort van afscheidstournee. Tot het moment was aangebroken dat hij het welletjes vond, de pijn niet meer te dragen, het einde in zicht van zijn waardigheid. En waardig was zijn afscheid.
Toen ik, overmand door verdriet, hem vertelde hoe verschrikkelijk ik het voor hem vond, reageerde hij door te zeggen dat hij het ook erg vond voor mij. Ik verloor immers een goede vriend. En bij die vriendschap, zo’n 36 jaar oud, wil ik even stilstaan.
Ik kan me het begin van onze vriendschap nog haarscherp herinneren. Het begon met een gedeelde slappe lach in de vakgroep Nederlands, na een vileine opmerking. De rest deed er het zwijgen toe, maar wij geneerden ons desondanks niet en lieten de tranen van plezier de vrije loop. Het was het begin van een langdurige vriendschap. Een vriendschap als een warm bad. Het gemak van onze communicatie, de gedeelde passie voor sport, de lachsalvo’s, de spelletjes, de onschuldige humor, de valse humor, het biertje hier, het wijntje daar. Vooral sport was een belangrijk bindmiddel. We bezochten samen tenniswedstrijden, voetbalduels, maar ook elkaars optredens op het sportveld. Toen ik het met mijn zaalvoetbalteam tot de bekerfinale van Utrecht schopte, was hij als eerste bezoeker aanwezig en ging hij als laatste weg. En bij de Sylvestercross in Soest, in de vroege ochtend van 1 januari, stond ik hem aan te moedigen bij een wedstrijd over 10 kilometer, waarin hij de grens van 35 minuten slechtte. Terwijl we het die voorafgaande oudejaarsnacht samen licht hadden zien worden. Tegen elkaar sportend vochten we verbeten duels uit, op het scherp van de snede, met als hoogtepunt een tennispartij over vijf sets die 6 uur en een kwartier in beslag nam. Verbeten, fanatiek, bloed aan de paal, maar toch nooit echt onsportief. We deelden een afkeer van vals spel. Maar ook veel verhitte discussies, grote meningsverschillen, opperste verbazing over elkaars standpunten, afwijkende sporthelden, afwijkende smaak voor muziek, voor kunst, voor vakantiebestemmingen. Die verschillen lokten weliswaar wel eens onderlinge irritaties uit, maar gaandeweg kwamen we ook tot de conclusie dat we in eigenwijsheid niet voor elkaar onder deden en dat juist de duidelijke verschillen een opener blik opleverden naar de ander en naar alle andere anders denkenden. Opposites attract.
Onze studiewegen scheidden zich daarna, en, vanzelfsprekend ook ons pad richting betaalde arbeid. Hij de VSB-bank/Fortis, Arts & Auto, Vara, ik de Bruna, Utrechts Nieuwsblad, NOS. Toch bleven we elkaar met grote regelmaat zien. De tripjes samen, de grote evenementen, de popconcerten, de etentjes, de bioscoopbezoeken, Café de Bastaard, biljarten in het Stichtse, snookeren in Ozebi….ze bleven. En al die keren even bij elkaar langs wippend voor een kopje koffie, een babbeltje, de stand van zaken, de meningen, de muziek. Ook toen ik naar Bunnik verkaste en dan op weg naar Utrecht even een tussenstop maakte bij de Pieter Breughelstraat nummer 16. En dan allebei een been schuin op de tafel, het leven doornemend, dat soms schuurde, maar ons vaker toelachte. En met de jaren nam de openheid toe, we werden eerlijker naar elkaar, over elkaar. En we gunden elkaar de wereld. Een zegen. Een vriendschap uit het boekje.
En ook als we elkaar een tijdje wat minder zagen, pakten we bij elke ontmoeting de draad moeiteloos weer op. Die draad is nu op. Behalve mooie herinneringen aan al die jaren sinds 1984 zal me voorgoed de waardigheid bijblijven waarmee Richard met deze verdrietige situatie is omgesprongen de laatste maanden. Het maakt me trots. Hoe pathetisch het ook moge klinken, ik zal hem altijd mijn goede vriend Richard blijven noemen, waar hij ook is.